In die tijd was alles er op gericht om de vrouwen zo klein mogelijk te laten lijken, misschien gedeeltelijk uit eerbied voor koningin Victoria, die uitzonderlijk klein van stuk was. Maar het kan ook hebben bijgedragen aan haar onderdanige positie.Naast de sociale gedragsregels, bestonden er vele voorschriften met betrekking tot de verschillende kledingstukken die de vrouw tijdens haar dagelijkse activiteiten diende te dragen.
Globaal gesproken werd de pelisse-robe ’s morgens in huis gedragen, de redingote op de wandeling en de fraaiere ronde japon bij middagvisites. De peignoir was een huiselijk kledingstuk dat enkel ‘s morgens werd gedragen, maar het was geen ochtendjas. Het woord dat er het dichtst in de buurt komt is een kamerjas.
Overdag droeg men in huis wijdvallende mouwen die driekwart lang waren. Onder de korte nauwe tailleurjasjes pasten deze natuurlijk niet, zodat men wel de zogenaamde engageantes, losse valse mouwen, droeg die van hetzelfde stof waren als het lijfje of van witte mousseline of linnen. Stroken, franjes en galons werden rijkelijk toegepast, evenals sierknopen op tailleurjasjes en vesten.
De crinoline
Van 1840 tot omstreeks 1870 werd de damesmode vooral bepaald door de crinoline. De crinoline is een steunvorm voor de wijduitstaande rokken (die toen erg in de mode waren) van de vrouwen. Hoe breder, hoe beter. Meestal werd er dan ook nog een tournure boven gedragen. Dat is een versiersel wat op het achterste kan worden vastgemaakt (zie het als een soort opgevuld half schort met allemaal versiersels, maar dan achterstevoren gedragen) waardoor het achterwerk groter leek dan normaal.
Er waren verschillende soorten crinolines. De eerste crinolines waren erg bescheiden, namelijk een met paardenhaar (crin) verstevigde onderrok. Het goedkoopst en dus het populairste was die van stalen veren. De “Thompson”-crinoline was het lichtst en dus het duurst, en werd dan ook alleen door dames gedragen die erg rijk waren. Er was ook nog een poosje het idee van een crinoline met
rubberslangen erin, die met meer of minder lucht kon worden gevuld, wijder of minder wijd kon uitstaan. Maar aangezien de rubberslangen snel lek raakten werd dat geen groot succes.
De meeste crinolines konden aan de voorkant open en dicht zodat hij makkelijk aangetrokken kon worden. Ze waren rond en ovaal, variërend in afmetingen, van redelijke omvang tot enorme wijdten.
§ 3.3 Avondkleding
De avondkleding was rijkelijk van kant en borduursel voorzien. Op de wijde rokken zaten stroken en linten, ook wel kleine, vaak moeilijk van echt te onderscheiden bloemcorsages met kunstbloemen. Men droeg ook wel avondlijfjes op een rok voor overdag. De avondjaponnen hadden een schouderdecolleté met een lage, rechte halslijn, soms middenvoor even dieper uitgesneden. Dit laatste decolleté heette een en coeur. Het decolleté was bijna altijd afgewerkt met een horizontaal geplooide strook of een berthe, een kanten kraag die van de bovenkant van het lijfje tot halverwege de mouw reikte en opgemaakt was met ruches of lint. Het lijfje liep uit in een punt en was met baleinen verstevigd. Daagse japonnen waren bij voorkeur van fijn zwart laken, merinoswol foulardzijde, organdie, gingang (gestreept katoen) of dunne mousseline, avondjaponnen van changeantzijde of fluweel. Buitenshuis werden verschillende soorten kledingstukken gedragen. De sjaal was weer terug, vaak heel groot met een brede franjerand.
§ 3.4 Rijkleding
De rijkleding van de dames was aan strenge regels verbonden. Een rijbroek van antilope leer vond men onmisbaar. Van de knie tot de voet overtrok men deze met dezelfde stof als de rij rok die eroverheen gedragen werd.
Schoenen hadden zelden een hak. Het meest werden instapschoentjes gedragen, die soms als balletschoentjes met veters of linten om de enkels gebonden werden. Ze waren van zijde of crêpe in bij de japonnen passende kleuren. Hoe smaller de voet was, hoe deftiger. Op straat werden gewoonlijk stoffen laarzen gedragen met elastieken zijkanten, maar de ongelofelijk keurige dames kwamen eigenlijk niet buiten.
Globaal gesproken werd de pelisse-robe ’s morgens in huis gedragen, de redingote op de wandeling en de fraaiere ronde japon bij middagvisites. De peignoir was een huiselijk kledingstuk dat enkel ‘s morgens werd gedragen, maar het was geen ochtendjas. Het woord dat er het dichtst in de buurt komt is een kamerjas.
Overdag droeg men in huis wijdvallende mouwen die driekwart lang waren. Onder de korte nauwe tailleurjasjes pasten deze natuurlijk niet, zodat men wel de zogenaamde engageantes, losse valse mouwen, droeg die van hetzelfde stof waren als het lijfje of van witte mousseline of linnen. Stroken, franjes en galons werden rijkelijk toegepast, evenals sierknopen op tailleurjasjes en vesten.
De crinoline
Van 1840 tot omstreeks 1870 werd de damesmode vooral bepaald door de crinoline. De crinoline is een steunvorm voor de wijduitstaande rokken (die toen erg in de mode waren) van de vrouwen. Hoe breder, hoe beter. Meestal werd er dan ook nog een tournure boven gedragen. Dat is een versiersel wat op het achterste kan worden vastgemaakt (zie het als een soort opgevuld half schort met allemaal versiersels, maar dan achterstevoren gedragen) waardoor het achterwerk groter leek dan normaal.
Er waren verschillende soorten crinolines. De eerste crinolines waren erg bescheiden, namelijk een met paardenhaar (crin) verstevigde onderrok. Het goedkoopst en dus het populairste was die van stalen veren. De “Thompson”-crinoline was het lichtst en dus het duurst, en werd dan ook alleen door dames gedragen die erg rijk waren. Er was ook nog een poosje het idee van een crinoline met
rubberslangen erin, die met meer of minder lucht kon worden gevuld, wijder of minder wijd kon uitstaan. Maar aangezien de rubberslangen snel lek raakten werd dat geen groot succes.
De meeste crinolines konden aan de voorkant open en dicht zodat hij makkelijk aangetrokken kon worden. Ze waren rond en ovaal, variërend in afmetingen, van redelijke omvang tot enorme wijdten.
§ 3.3 Avondkleding
De avondkleding was rijkelijk van kant en borduursel voorzien. Op de wijde rokken zaten stroken en linten, ook wel kleine, vaak moeilijk van echt te onderscheiden bloemcorsages met kunstbloemen. Men droeg ook wel avondlijfjes op een rok voor overdag. De avondjaponnen hadden een schouderdecolleté met een lage, rechte halslijn, soms middenvoor even dieper uitgesneden. Dit laatste decolleté heette een en coeur. Het decolleté was bijna altijd afgewerkt met een horizontaal geplooide strook of een berthe, een kanten kraag die van de bovenkant van het lijfje tot halverwege de mouw reikte en opgemaakt was met ruches of lint. Het lijfje liep uit in een punt en was met baleinen verstevigd. Daagse japonnen waren bij voorkeur van fijn zwart laken, merinoswol foulardzijde, organdie, gingang (gestreept katoen) of dunne mousseline, avondjaponnen van changeantzijde of fluweel. Buitenshuis werden verschillende soorten kledingstukken gedragen. De sjaal was weer terug, vaak heel groot met een brede franjerand.
§ 3.4 Rijkleding
De rijkleding van de dames was aan strenge regels verbonden. Een rijbroek van antilope leer vond men onmisbaar. Van de knie tot de voet overtrok men deze met dezelfde stof als de rij rok die eroverheen gedragen werd.
Schoenen hadden zelden een hak. Het meest werden instapschoentjes gedragen, die soms als balletschoentjes met veters of linten om de enkels gebonden werden. Ze waren van zijde of crêpe in bij de japonnen passende kleuren. Hoe smaller de voet was, hoe deftiger. Op straat werden gewoonlijk stoffen laarzen gedragen met elastieken zijkanten, maar de ongelofelijk keurige dames kwamen eigenlijk niet buiten.
Bedankt alvast voor deze nuttige informatie, dit heeft mij veel geholpen tijden mijn zoektocht voor mijn eindwerk.
BeantwoordenVerwijderenBedankt!